|
|||
Eerder in het voorbije jaar vertolkte het Antwerpse trio ‘The Golden Glows’ reeds werk uit de collectie van de Amerikaanse musicoloog/etnograaf Harry Smith en dat in de setting van het knusse AB salon. Nu in de theaterzaal, ter gelegenheid van het voorlopig sluitstuk, werd het trio uitgebreid tot een vijfkoppig groepje dat met liefde en kennis van zaken ondergesneeuwde songs uit de jaren 1920-1930 opdiepte en er een moderne uitvoering aan gaf. Dat het kerngroepje weet wat zij moeten oppikken en waarover zingen kon reeds opgemaakt worden uit vorige albums, waaronder de ‘Prison Songs’, uitgebracht in 2009 en gebaseerd op oude veldopnames van Alan Lomax. Thans was het de beurt aan de collectie van Harry Smith die in het verleden naam maakte met zijn zoektocht naar oud vinyl materiaal. In het kader van het project van artistiek directeur Kurt Overbergh gaan er nog meerdere muzikanten zich over dat obscuur materiaal buigen en eventueel compositorisch of vocaal herwerken. Hij contacteerde alvast enkele artiesten in afwachting van een toekomstig AB concert. Maar vooreerst, -op dezelfde dag dat Son House en Bo Carter hun verjaardag zouden vieren, indien tenminste nog in leven-, kregen ‘The Golden Glows’ de eer om als eerste hun keuze uit de omvangrijke verzameling van Harry Smith’s 78-toerenplaten in de AB aan het publiek voor te stellen en met klasse te vertolken. Als vanouds deelden zanger/gitarist Bram Van Moorhem en de gracieuze zangeressen Nel Ponsaers en Katleen Scheir het stemmig verlicht podium, met terzijde drummer Frederik Meulyzer en toetsenist Bram Weijters op synthesizers en piano. Aan duizendpoot Harry Smith komt de verdienste toe om songs, -die anders voor de volgende generaties verloren zouden zijn gegaan-, alsnog te behoeden voor de vergetelheid, door deze te verzamelen en in een driedubbele Elpee te bundelen. Hij groepeerde zijn vinylcollectie in de volumes ballads, social music en songs. In het laatste volume ‘songs’ situeerden zich thema’s als werk, huwelijk, zonde, gevangenis en dood. In dat verzameloeuvre hebben The Golden Globes negen maanden lang als echte speurneuzen gegraaid, waaruit zij voornamelijk songs opdiepten die hen aanspraken qua thema, ritme of emotie, met een lichte voorkeur voor songs uit de volumes ‘ballads’ en ‘songs’. Nog voor het vijfkoppig gezelschap op het podium verscheen hoorde je in de verduisterde zaal een intrigerende soundscape,tijdens dewelke de krakende stemmen van oude folkpioniers opklonken als ware zij opgewekt uit het dodenrijk om even hun verhaal te komen doen. Als een voorafspiegeling van wat komen ging creëerden opgeviste interviewfragmenten alvast sfeer, mystiek en verwachting. Geen beter ensemble dan ‘The Golden Gates’, omstreeks 2005 opgericht, om die oude songs naar deze complexe en veeleisende eeuw over te hevelen. Reeds bij het eerste ‘Henry Lee’ kreeg deze klassieker een nieuwe aankleding, met op de achtergrond twee verrukkelijke engelenstemmen. Het daaropvolgende, door Bram aangekondigde ‘The Demon Lover’ van Clarence Ashley, klonk bekend. Zowel Joan Baez, Pentangle, Steeleye Span en zelf Nathalie Merchant zetten deze ooit op hun repertoire onder de naam ‘The House Carpenter’, een intrieste ballade over ontrouw, misleiding en dood. De ballad ‘Fatal Flower Garden’, vertolkt door beide sierlijke zangeressen, was ook al zo’n defaitistisch noodlotsdrama. En in ‘The Butcher’s Boy’ gaat de verstotene ten onder door zich op te hangen, waarna haar vader met een mes de koord moet doorsnijden. Men hoefde destijds niet te kijken naar de tragedies van de oude Grieken. Ook begin vorige eeuw vonden er in Noord-Amerika hartverscheurende taferelen plaats, waarin verleiding, schuld, ontvoering, fatalisme en neergang deel waren van de vertelling. Veel van het materiaal van Harry Smith vond trouwens al onderdak in de platen van bewonderaars als Bob Dylan, John Fahey, Pete Seeger, Rory Gallagher, Townes Van Zandt, John Renbourn, Nick Cave, Lambchop en dies meer. Het bewijst het tijdloze karakter van al die traditionals, folk- en bluessongs. Een eerste hoogtepunt kwam er met het tijdloze ‘See That My Grave Is Kept Clean’ van bluesman Blind Lemon Jefferson, geleidelijkaan versnellend en waarin wanhoop doorklonk waartoe de zware mokerslagen van drummer Meulijzer bijdroegen. Later bij het ritmische ‘I Wish I Was a Mole in the Ground’, met aanstekelijk handgeklap, werkte zijn solodrumwerk dermate driftig alsof hij alle mollen uit hun ondergronds graafwerk wilde verdrijven. Bij de traditional, het onheilszwangere ‘Black Jack Davey’ gaven zijn mokerslagen een illusie van de haast van het wegdravend koppel. De synthesizer, de vocalen van Nel en Katleen, de flexibele zang van Bram en de evocatieve sounds van Koenraad Ecker gaven telkenmale moderne inkleuring aan deze oude songs. Zo maakte vertolker Bram van de gospel ‘Judgement’, van Rev. Sister Mary Nelson, een eigentijdse spiritual. Bij de Appalachian song ‘Sugar Baby’ zonderden pianist en gitarist zich even af als musicerende soulmates en bij de klassieker ‘Banks Of The Ohio’, bekend geworden door Joan Baez, mochten de twee moderne zangeressen niet minder gevoelvol hun wroeging laten blijken omwille van hun onherstelbare moordzuchtige daad. Af en toe, tussen de songs in, brachten de soundscapes het verleden terug in herinnering, alsof dermate versleten cassettes het taalidioom van die tijd en de zangers van vroeger opnieuw tot leven wilden brengen, terwijl de klok gestaag blijft voort tikken en het levenswiel verder draait. Gelukkig dat er dit AB project is om de liederenschat van vorige eeuw opnieuw op te delven en van gruis te ontdoen om alzo nieuw leven te geven aan in de traditie gewortelde songs. Op het einde van het concert verenigde het trio ‘Golden Globes’ zich nog even rond statief en micro’s om daar a capella het mooie ‘The Coocoo Bird’ van Clarence Ashley te vertolken, die destijds nog met paard en kar over de hellingen bolde in het Appalachian gebied, om er zijn volksliedjes aan de man te brengen. Nu kan dat analoog en digitaal, maar ook akoestisch in een theaterzaal, waar vijf artiesten met een oprechte bezieling een twaalftal songs nieuwe glans gaven. Het eveneens a capella gezongen ‘John The Revelator’, van Blind Willie Johnson, werd de piëteitsvolle toegift en tevens het afscheid: ‘ ‘watch with me one hour, till I go yonder and pray’. Marcie
|
|||
|